Boules terminologie

Iedere sport heeft zo zijn eigen woordenschat. Wat het pétanque aangaat, hebben we in Nederland al veel woorden en uitdrukkingen uit het Frans overgenomen. De belangrijkste, die door veel spelers worden gebruikt, noemen we hieronder:

Bâtard Een punt dat niet goed, maar ook niet slecht is. De tegenstander twijfelt tussen schieten en plaatsen.
Biberon Hiervan is sprake als de boule tegen het but ligt.
Bouchon Andere naam voor but.
Boulodrome Het speelterrein voor de boulespelers.
But Doelballetje, mikballetje, het kleine houten balletje dat bij pétanque als doel dienst doet.
Carreau Na het tireren ligt de geworpen boule op de plaats van de geraakte boule.
Casquette De te raken boule wordt bovenop geschampt, trilt heen en weer of springt even op, maar blijft op zijn plaats liggen. Helemaal frusterend voor de schutter.
Chiquer Een boule aan de zijkant raken bij het schieten, zodat hij zijwaarts wegspringt. Dit kan nodig zijn als de eigen boule juist achter de te schieten boule ligt.
Cochonnet Andere naam voor but.
Demi-portée Het plaatsen van een boule zo dat deze halverwege de werpcirkel en de but neerkomt en verder rolt.
Donnée Plaats op het terrein waar de boule neerkomt.
Doublette Een team dat uit twee spelers bestaat. Elke speler speelt met drie boules.
Fanny Embrasser, baiser of faire Fanny; alle drie deze uitdrukkingen worden gebruikt, als men een partij verliest met 0-13 en dus Fanny’s billen moet kussen.
Frapper Al schietend een boule vol treffen.
Frapper double Twee keer na elkaar een boule vol treffen.
A la mêlée Een toernooi- of speelvorm waarbij alle spelers loten met en tegen wie zij spelen. Door loting worden dus de teams gevormd.
Mène Een werpronde (een partij bestaat uit een aantal mènes).
Milieu De middelste speler in een triplette, die zowel kan plaatsen als schieten.
Petit Andere naam voor but.
Pieds-tanqués Het woord “pétanque ” is daarvan afgeleid. Het betekend: de voeten bij elkaar. Bij het werpen staat de speler met beide voeten dicht bij elkaar.
Pointeur Een speler die zich toelegt op het plaatsen van een boule.
Portée Een zeer hoge worp van een boule die dicht bij de but neerkomt.
Raclette Raspaille of Rafle; De boule wordt rollend over de grond geschoten.
Rond Werpcirkel, de cirkel die men op het terrein trekt en waarin men moet staan wanneer boule of but worden geworpen.
Stries Groeven, de lijnen die in een boule zijn gegraveerd.
Tête à tête Een tegen een. Elke speler speelt met drie boules.
Tireren Het wegschieten van een boule.
Tirer à la rafle Over de grond hard schieten.
Tireur Een speler die zich toelegt op het wegschieten van een boule.
Tourner une boule Links of rechts effect geven, zodat de boule een bocht naar links of rechts maakt.
Triplette Een team dat uit drie spelers bestaat. Elke speler speelt met twee boules.